Het miepen van de Kreeft.
Ik ben een Boogschutter. Slangendrager om precies te zijn. Het dertiende sterrenbeeld dat 3000 jaar terug geschrapt werd door de Babyloniërs. De bakermat van onze jaarkalender kent eveneens twaalf maanden; geen plaats voor Ophiuchus, de slangendrager. Mijn ascendant is Kreeft, Krebs of Cancer. Het laat me niet koud aangezien mijn moeder kanker heeft. Haar zus ging drie keer doorheen die sores. Mijn grootmoeder en overgrootmoeder, eveneens de borst. Minstens vier generaties aan borstkanker, zonder uitzondering. Dat laat mij als next generation in deze bloedlijn niet onbewogen. Verzonken in verbeelding zie ik een rij aan vrouwen met misvormde, verminkte en geamputeerde borsten. Dat zie ik in een massage bij het aanraken van mijn boezem. Mijn stoere valt ter plekke in duigen. Mijn keel verkrampt in haar krachtinspanning om het gillen te laten. Op die tafel had ik kunnen schreien van ontzetting. Wat is er gaande in vrouwenborsten?
Ik neem het boek E.Uyldert's Astrologie in handen, benieuwd naar de aard van het astrologisch beestje. Het is naïef te geloven dat ik gedoemd ben kanker te krijgen omdat mijn ascendant Cancer is. Mijn moeder en tante zijn Waterman. Het boek is voor mij een ingang om vragen te onderzoeken die mijn brein bestormen. Waarom incarneer ik in een vrouwenlijn met borstcomplicaties? Is het toeval dat het kanker-gen zich nestelt binnen deze familie? Puur toeval zoals brute pech? Zou ik dat erfgoed (over)dragen? Gaan kankercellen aan met een reden? Aan welke ziekmakende overtuigingen houden deze vrouwen vast? Ik zie mijn voormoeders hardnekkige patronen herhalen die ze bij elkaar zagen en overnamen. Ze verstrikten in eigenwaarde-, nest-, zorg- of relatieconflicten. Verwikkelingen weerschallen van generatie op generatie, in overdoen van gedrag.
Het klopt dat ik onderweg ben in anders (be)leven dan de voormoeders. Ik leef in een tijd van introspectie. Ik kijk niet weg van de onopgeloste delen in mezelf. Ik kijk schaduwen aan. Wat was hun verhaal? Wat is mijn verhaal, nu? Elk gevolg kent voor mij een oorzaak, al kan ik er niet bij of snap ik niet wat de bedoeling is. Wat ik terugzie komen in de voorouderlijke lijn aan moederskant zijn vrouwen gemanipuleerd door religie. Ze zijn opgevoed als dienstplichtige katholieke vrouwen die ten koste van zichzelf volledig gericht zijn op het welbevinden van familie, man en kinderen. Ze heiligen zich toe aan de gemeenschap, zetten zich daarbij op de tweede plaats of een eind verderop. Zelfopoffering gaat samen met emotionele afhankelijkheid; iemand die niet op zichzelf staat als basis, gaat leunen op een ander. Ze wordt afhankelijk van anderen voor haar geluk omdat in opoffering iets essentieels verloren gaat: bestaansrecht op zichzelf. In haar gericht zijn op de ander verlaat ze zichzelf, verliest de aangeboren behoefte aan zelfontplooiing uit het oog. Bij een groot verlies gaat het mis. De Kreeft grieft in haar schulp om het verlorene. Het verliest verbinding door conflict. Als ze het krampachtig vastgehoudene noodgedwongen moet loslaten, blijft er enkel leegte over. Wrok of verbittering kankeren in haar boezem. Non-acceptatie vergiftigt haar inwendige atmosfeer. Het hapt de zuurstof weg uit het organisme tot het ingeademde toxisch wordt. In het luchtledige verdraait de miepende kreeft verhalen zodanig dat de wereld onveilig wordt. Ziekmakende gedachtes verharden haar pantser dat, ondanks de verharding, uiteindelijk barst. Want geen enkel mens is zo hard. De breuk breekt door tot in de ziel van de Kreeft die zich het plezier liet ontnemen om voluit te leven als zijnde haar eigen nummer één; niet langer lopend in de schaduw van een een ander licht dan zichzelf. Het zou anders lopen als de Kreeft het huisje gebruikt waarvoor het eigenlijk bedoeld is: om met een zachte uitdrukking heel vreedzaam bij te komen van indrukken vanbuiten. Als ze is uitgerust gaat ze in haar levenslust het veelzijdig leven verkennen.
Uyldert spoort me aan om naar mijn eigen Kreeft te kijken. Niet door kritische ogen, noch de vinger wijzend. Altijd zacht. De vraag is liefde. Het antwoord is liefde. Altijd. Ik herken de verhalen die ik tegen mezelf keer. Terwijl ik denk dat ze me beschermen, verharden ze het te weke dat ik op dat moment ben. Bang keer ik in mijn schulp. Ik ken het grieven en energieverlies dat samengaan met terugtrekken. Ik ken het gevecht en de verharding van vrouwen die mij voorgingen. Hun strijdlust en tegelijk slachtofferschap, drang naar controle, ingeslikte onzekerheid, opgekropte woede, ingehouden chagrijn. Ken hun please-gedrag voor waardering. Hun continu behoefte aan bevestiging. Hun gericht zijn op buiten met focus op doen en laten van anderen. Hun aanklampen. Hun verlies-angst. Hun onzekerheid. Ik ken het allemaal. Ik werk eraan. Openen, loslaten, vertrouwen, verzachten zijn mijn dagdagelijkse toewijdingen. In die sfeer neem ik mijn Kreeft zachtjes in handen als ik haar zie doen wat ze gewend is te doen: grienen binnen haar schaal. Dan blaas ik een zuchtje liefdesadem bij de ingang van haar veilig vertrek. Mijn ademtocht kietelt haar. Wieg die nare verhalen nu in slaap, laat de verharding wegsmelten, kom maar naar buiten lieverd, niets is wat het lijkt. Laat die verhalen in los. Open je voor het leven. Sta je toe ruimte in te nemen. Zet je voorop. Laat je zien. Het leven biedt genoeg, jij bent meer dan genoeg, goed zoals je bent, vertrouw dat maar. Ik geef haar dat milde duwtje vooruit in de rug.
Wil dit verhaal zeggen dat omdat ik me soms gedraag als een Kreeft ik straks Cancer krijg? Natuurlijk niet. Eigenlijk probeer ik gewoonweg het onbegrijpelijke te begrijpen. Ik vertel verhalen, dat is wat ik gewend ben te doen. Als een verhaal helpt om uit de donkerte te bewegen naar het licht, waarom afzien van verhalen? Dit verhaal dient mijn zoektocht naar bevrijding. Voor mij is het zo: we hebben allemaal een Kreeft in ons. Afgezien van sterrenbeelden. Bijhorende ascendanten buiten beschouwing latend. Sommigen hebben een strandkrab, anderen een zwemkrab. Er zijn mensen met rivierkreeften of hermietkreeften. Elke soort met een andere schulp. Stuk voor stuk weekdiertjes die toevlucht zoeken in zelfgebouwde schillen en schilden. Gewoon ernaar kunnen kijken met een zachte blik, in aanmoedigende toefluisteringen of liefdesadem dat zuurstof brengt in ons wezen, pantsers weer verzacht, maakt dat huisjes dienen waarvoor ze bedoeld zijn.
Mademoiselle Marteaux