Onder de schuimlaag.

10-08-2024

In de korte periode dat ik dakloos was met vier kinderen, rondzwierf van één vriendenhuis naar de andere omdat ik te beschaamd was om een uitkering aan te vragen en te gelijk te trots om mislukking toe te geven, verbleef ik een poos bij een vrouw die de schuren van haar hoeve verbouwde tot vluchtelingenopvang. Een grote ruimte vol bedden met slaapzakken, her en der bijeengescharreld. We woonden nauw samen met een veertigtal Oost-Afrikaanse vluchtelingen. De meeste tieners, die in hun nomadenbestaan daar voeding en onderdak vonden in hun doorreis op zoek naar een betere toekomst. We waren met z'n allen krap bij kas en aten van voedseloverschotten die warenhuizen op afgesproken tijden in grijze zakken achter het winkelgebouw deponeerden. Jarenlang herhaalde ik dit schokkend stukje levensverhaal als drama. Dat ik in deze armoede terechtkwam door een foute man die mij niet de bescherming gaf die ik toen nodig had. Wat was ik destijds knap in het ontvluchten van verantwoordelijkheid door mijn leven uit handen te geven. Het herhalen van de tragedie is tot stilstand gebracht. Als ik het treurspel achterwege laat, herinner ik mij die tijd vooral als verrijkend. In niets bezitten buiten elkaar, waren we samen wonderveel. Als ik terugkijk, waren we niet ongelukkig. Er werd samen gelachen en gehuild op de koer bij het houtvuur. We leerden  Eritrese kookkunsten; zij maakten kennis met westerse gewoontes. Dankbaar om de overvloed van de afvalberg die overwegend goed smaakte, deelden we met wat we hadden met mekaar. Vrachten voeding, stapels kleding, torentjes gerei en bakjes troost. Al waren de croissantjes plat geduwd tot zelfs onherkenbaar, de rooster blies met een krokant korstje nieuw leven in de zoete broodjes. En wat hadden we plezier in het gissen van de vulling! De moraal van overdaagse croissantjes is als de Indische jongen woelend in de mesthoop op zoek naar het paard. Verwonderd voor de verrassingen die het leven in petto heeft. Zo was dat voor ons.

Een vriend verloor op een dag alles. Het dak boven zijn hoofd. Verschillende Vrienden. Bovenal zijn eer. Hij vroeg om hulp, gaf zijn verslavingen op en startte opnieuw. In zijn midden veertig, van voren af aan. Totaal aan de grond lag de keuze om ermee te stoppen of het restje overblijvende moed bij elkaar te rapen. Hij en ik hebben allebei de straat gezien. We stonden alleen. Teruggeworpen op ons naakte zelf. We hielden niets anders over dan een wrak van een lijf, een kapot hoofd, een gesloten hart en een berg aan schaamte en schuld. Allebei kozen we om alles op te geven wat ons weghield van helemaal aanwezig te zijn in het leven. We hebben de verschrikking met bange ogen aangekeken. Aanzien wat we geworden waren, wat niet veel was. We fluisterden voor het eerst een voorzichtige Ja tegen het leven en een wankelende Ja tegen onszelf. Van deep down the rabbit hole hebben we ons steentje per steentje terug bij elkaar gemetseld. Van binnen uit naar buiten toe groeven we een weg doorheen donkere lagen. Onbekend waar we zouden uitmonden. Maar wroeten deden we, ieder uur en elke dag, jaren aan één stuk. We kennen ons inwendig holenstelsel nu binnenstebuiten. Het plan van onze persoonlijkheid hebben we achterstevoren gekeerd en hertekend. Omdat we de bodem voelden, weten we hoe onszelf op te vangen als het leven voor ons nu even lastig is. We weten ondertussen dat we niet dieper kunnen vallen dan die onderste bodem. Dus laat maar vallen. In zijn zelfzorg is hij nu één van de rijkste mensen die ik ken. Tevreden met weinig maakt hij van alles genoeg. Mijn eigen geringe middelen prikkelen mijn creativiteit. Ook al wil een mens altijd meer, ik ervaar genoegen. Dat genoegen kwam niet vanzelf. Het liep samen op met hoofdwerk: het heropvoeden van mijn gedachtes. Vanuit tekort-denken kijk ik naar een situatie vanuit schaarste en in overvloed-denken ervaar ik rijkdom. 

Wil dat zeggen dat we eerst met z'n allen dakloos moeten worden om van binnen uit overvloed te kunnen ervaren? Zijn we verplicht af te zakken in de donkerste donkerte om dan pas in het licht te kunnen staan? Door een periode van grote schaarste gaan, of dat nu materieel is of emotioneel, kan het proces van inkeer versnellen. Daar twijfel ik niet aan. Daarvoor hoef je de straat niet te zien. Ons beide hielp het om via deze harde weg uit de dwaalroute te stappen. Ik vermoed dat wie deze blog leest, zelf de dwaling wel kent. In de schuimlaag verdwaalden we en op de bodem proefden we de zwarte koffie, zo bitter en onvervalst puur. Voor mij speelt het leven in deze tijd zich vooral af in de geschuimde melklaag die kunstmatig zoet smaakt. Daar waar cacao-hartjes aan het oppervlak vervagen. Aroma's aan lucht blootgesteld in diezelfde lucht  oplossen. De recreatieve schuimlaag mag er zijn. Speels als het is. Als ik op zoek ben naar meer zingeving die mij de onverbloemde smaak geeft van een sterke basis, laat ik mij in de zwarte koffie zakken. Zoals laatst, toen oude pijnen geraakt werden en drama de overhand nam in keiharde woorden die rond mijn hoofd slingerden. Vroeger zou ik in een razendsnelle reactie het bekvechten keihard onderhouden. Gedoe raakte flink, emoties deden voelbaar pijn. Pijn die ik bereid ben te voelen. Pijn waar ik naar mag kijken. Pijn die te maken heeft met nog niet geheelde stukjes in mezelf. Als ik pijn voel laat ik mij stil uit de schuimlaag naar beneden zakken om uit al het roerige, de essentie weer te voelen. In het stille donkere herinner ik mij het voorbijgaande schuim, het vervliegen van aroma, het vervagen van cacao en weet ik resoluut: Onder de schuimlaag is de koffie zwart. De schuimlaag is als het drama-verhaal uit de vierkantshoeve. De zwarte koffie is met gevoelvolle ogen samen bij het houtvuur delen over leven, met in het midden een grote pot Misir Wat, een stoofschotel met linzen uit het Midden Oosten, die we met stukjes geroosterd brood uitlepelen terwijl we rijkelijk de verbinding vieren van mensen die ondanks een andere huidskleur, taal en cultuur de kern vinden in ons mens-zijn. In de bittere smaak van zwarte koffie het het onvervalste voelen.

Mademoiselle Marteaux