Vlindervrouw en Muur.

Hallo Muur, ik ben het, Vlindervrouw.
Muur staat stil en zegt niets.
Ik kom je verleiden Muur. Ik kom je vermaken. Zo ben ik gemaakt. Zo heb ik mij verder gevormd.
Zie mijn welige mispel, het ronde zoete dat wiegelend danst in mijn bekken voor jou. Proef mijn
granaat dat sapt in vuurrode vonkelende hartjes. Dans je met me mee Muur? Vonk je met me mee?
Muur blijft roerloos staan.
Komop Muur! Doe niet mal! Breek los uit je vaste gewoonte en laat je voor een keer gaan!
Sla een bres in je wal, daar waar ik tot je kan doordringen, daar waar ik me kan vermengen met je binnen.
Muur verroert geen vin.
Waarom, vraagt Vlindervrouw wanhopig, waarom.
In de tijd die verstrijkt, in haar nutteloze pogingen, verdroogt de mispel. Het granaatsap karnt zuur.
Muur is het zat. Hij danste en dronk van Vlindervrouw. Hij vuurde haar vonk. Hij vrat haar vrucht in zijn zucht.
Muur is klaar met haar verleiding, met de kater achteraf. Hij heeft het gehad met vruchteloze van zijn dorst.
Stijf. Stil. Stand.
Waarom niet, vraagt Vlindervrouw mistroostig, waarom niet.
Muur zwijgt als een graf
Oedipus repliceert: jouw vader was een Muur.
Muur mag muur zijn. Hij mag openen voor een ander. Of niet, ook dat kan. En jij Vlindervrouw, ga vrijuit.
Met een bekken geaard, heupen wiegelend, ogen die schijnen en je vrucht die sapt voor Leven zichzelf.
Zo is een vrouw geschapen. Niet om te bevangen, om te bevrijden. Verlos het gif uit de blozende appel.
Mademoiselle Marteaux