Waar zal ik mijn hand leggen?

31-08-2024

Die avond was er geen oplossing voor mijn probleem. Ik was gewoon bang. Die emotie is verre van nieuw. Zover ik mij kan herinneren maakt angst deel uit van mijn leven. Ik hoor mijn grootmoeder nog zeggen dat één van mijn eerste peuterzinnetjes was: "Ani peu!" wat zoveel betekende als "Annick peur!". Annick is bang. De eerste drie jaar van mijn leven heb ik alleen maar gehuild, herinnerde mijn moeder zich. Ik huilde door de dag, ik huilde in de nacht. Ik huilde binnen de veilige muren van mijn huis, ik huilde evenzo buitenshuis. Angst is vandaag de dag nog altijd een trouwe tegenspeler. Als de dief in de nacht die de dag niet schuwt. Plotseling en altijd onverwachts komt het om de hoek. Uit het niets bedenkt het griezels die mij misleiden in het gevoel van levensgevaar. Als angst De Schreeuw laat zien, lig ik bevend en bibberend op de grond, klaar om dood te gaan. Als angst mij overneemt, ga ik naar de huisarts om een moedervlek die een millimeter  verschoven is of een steek in mijn buik dat vast niets goed voorspelt. Ik begin aan restjes antibiotica uit mijn huisapotheek voor een hypothetische nierbekkenontsteking die ik samen met Google ter plekke verzin terwijl de blaas ietwat ontstoken is. Mijn arts kent de hypochonder in mij maar weet verder geen blijf met iemand in angst. Als geruststelling bevriest hij de moedervlek, snijdt het vetbolletje uit de onderarm of regelt een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor een overbodige scan die oplucht. Als de specialist mij plusminus halfjaarlijks met vragende ogen aankijkt wat ik hier eigenlijk kom doen, ploft mijn ziel gelijk in mijn lijf en zak ik in de grond van schaamte: ik ben alweer op spoed beland met psychosomatische klachten. Dat verschijnsel gaat vaak samen met het gevoel verlaten te zijn. Teruggeworpen op mezelf in een wereld die ik nog steeds niet goed begrijp. Dan verzint mijn oerbrein doodsangst alsof ik nog steeds in de prehistorie zit. 

Ik was weer bang. Bang voor niets. Annick had voor de zoveelste keer peur. Waar al die angsten ooit bodem vonden om te groeien? Ik kan uit de losse pols enkele scenario's verzinnen. Ik poepte in mijn vruchtwater, de bevalling werd ingeleid. Ik kwam met de verlostang op aarde. Zuigreflex bleef uit dus moest ik naar de observatiepost met links en rechts bakken met babies. Zo ging dat in die tijd. Babies sliepen in plastieken dingen onder toezicht van verpleging die ze noch konden zien, noch voelen. Misschien is daar de angst wel begonnen. Of in mijn schooltijd toen er niet bijhoren het gevolg was misbegrip. Dan komt dat prehistorisch feit voorbij dat je alleen het wild niet overleeft. Mijn moeder neemt voor haar onrust dertig jaar medicatie bij het ontbijt om door de dag te komen. Haar vader was deserteur in de tweede wereldoorlog en verschool zich overdag in zelfgegraven kuilen in het bos om 's nacht bij boeren onderkomen te vinden. Aan zijn angst hield hij alcoholverslaving over en stierf te jong aan kanker. Allemaal voedingsbodems voor martelgangen in het oudste en meest instinctieve hersendeel: het reptielenbrein. Gelukkig word ik niet altijd achtervolgd door angsten. Vaak genoeg heb ik het gewoon goed. Dan zit ik lekker in mijn vel, ben in vertrouwen en kan me openstellen voor het leven. Dan loopt de dag vlot en gaat de nacht vredig. Meermaals kabbel ik mee met wat zich aandient zonder hersenbrekers in opengesperde bekken. Gelukkig ken ik ook dat vertrouwen. 

Als partner was hij geen blijver. In zijn korte passage bracht hij mij een geschenk van onschatbare waarde, op die avond dat er geen oplossing was voor mijn probleem. Hij was er voor mij èn samen met mij op een moment dat ik niet te genieten was. Ik zat slotvast binnen de tralies van mijn angstkooi. Zomaar ineens. Hij schonk me die avond een arm waarmee hij een hoopje angst omarmde zonder iets te willen veranderen. Een hand die mij vroeg waar ik hem graag wilde voelen als troost. Lange tijd lagen zaten we samen in stilte;  hij met zijn koelbloedigheid en ik in mijn angstkoorts. Hij hield me vast en bleef me vasthouden. Hij hoefde niets van mij. Ik hoefde niets voor hem. Ik hoefde niet beter te worden, ik hoefde hem niet gerust te stellen, ik hoefde niet sterker te zijn, ik hoefde niet groot te blijven, ik hoefde niets waar te maken, ik hoefde geen bereikbare partner te zijn, ik hoefde helemaal niets en werd alleen maar ontvangen. En die eenvoudigste eenvoud wat we ergens onderweg verleerd zijn, dat is precies wat ik nodig had om uit mijn kooi te raken. Hij die regelmatig zelf door angsten geteisterd wordt, wist dat er geen oplossing te bedenken is voor angst. Angst komt en gaat. Angst zonder verklaarbare reden. Angst dat enkel gerustgesteld wil worden. Ik was dit niet gewend. We zijn gewend om planmatig problemen te willen oplossen. We vuren monologen af die gaan over de wonde van de ander. Op zoek naar een vlugge uitkomst opdat het snel weer gezellig wordt. Vreemd genoeg kon ik minder goed omgaan met zijn angsten. Ik kon de emotionele pijn van zijn doodsbang zijn amper verdragen. Ik raakte in paniek. Bedacht als een sneltrein oplossingen voor problemen die helemaal niet om een oplossing vroegen. Mijn pragmatische kant analyseerde zich suf over hoe hem uit bevriezing van angst te krijgen en werd wanhopig als de vele bedenksels niets uitmaakten voor zijn vorst. Pas toen wij onze levens apart vervolgden, nam ik de tijd om na te voelen dat het enige wat hij al die keren nodig had, niets anders was dan een arm zonder verborgen agenda. Een zenuwstillende arm die enkel zegt: "Kom maar, kom nu maar in mijn armen, helemaal zoals je bent. In al je lief en leed, met alles wat er nu is. Je bent welkom bij mij. Je bent hier veilig." Wat heb ik spijt dat ik er niet voor hem kon zijn zoals hij er voor mij was. Wat ben ik dankbaar dat hij voorbijkwam om mij te laten voelen dat angst alleen om erkenning vraagt. 

We leven niet bepaald in een makkelijke tijd. Familielijnen puilen over van trauma. Psyche is overprikkeld. Emoties zitten vast. Lijf is zoek. Chaos doet zijn intrede. We roepen stoer: ik fiks dit alles wel alleen hoor. Ik kan het ook alleen, weet ik. Hoe hard het is, ik kom er altijd wel uit. Al is er niets om vast te houden, geen liefde noch warmte. Al is de trein moeilijk te stoppen, het reptiel onmogelijk te ontwijken. Al is er alleen een tierende angst die tot rust heeft te komen. Blijf ik dan kiezen voor het taai-zijn-in-mijn-eentje of reik ik uit als emoties mij overladen? Reik ik uit naar een hand of arm, een doorvoelde hartslag of gedeelde ademhaling, een eenvoudig woord van erkenning, het samengevoel dat het lichaam doet ontspannen? Als angst de regie overneemt omdat mijn psyche overprikkeld is, emoties vastlopen of het lijf bevriest; kun je jouw arm om me heen slaan en een hand op me leggen? Kun je me toefluisteren dat ik veilig ben? Kun je me zeggen dat ik niet alleen ben? En als angst jou weer plaagt, reik je dan naar mij uit? Kan ik naar jou toekomen, dichtbij jou zijn? Kan ik mijn hand leggen op het probleem dat geen oplossing kent? Want ik voel dat we niet gemaakt zijn voor veel alleen in al het hard wat op ons afkomt. Onze lijven zijn knuffelbaar, ontworpen voor troost.

En als het gaat om het bange kind in haar hunkering gezien te worden. Erbij te horen. Geliefd te zijn. Ik vind het spannend dat je er bent omdat ik niet nog niet goed weet hoe met je om te gaan. Ik begin te begrijpen dat je geen oplossing vraagt van me. Het enige wat je wenst is er te mogen zijn. In het aanvaarden van jouw angst in mijn bijzijn, komt je vanzelf tot bedaren. Dus ook dit deeltje van mij; Kom maar, kom nu maar in mijn armen, helemaal zoals je bent. In al je lief en leed, met alles wat er nu is. Je bent welkom bij mij. Je bent hier veilig."

Mademoiselle Marteaux